IP258/SI
Page 12
NL
Specifieke instructies voor installaties in gevaarlijke omgevingen
General
1. Deze apparatuur dient te worden geïnstalleerd door goed opgeleid personeel, in overeenstemming met de
reglementen die van toepassing zijn.
2. Deze apparatuur is niet geschikt voor reparatie door de eindgebruiker.
3. Wanneer de mogelijkheid bestaat dat de apparatuur met agressieve stoffen in aanraking komt, is de gebruiker
verantwoordelijk voor het treffen van passende voorzorgsmaatregelen, om te voorkomen dat het apparaat en
de getroffen beschermingsmaatregelen nadelig worden beïnvloed.
Agressieve stoffen
: – bijv. zure vloeistoffen of gassen die metaal kunnen aantasten, of oplossingen die
polymere materialen kunnen aantasten.
Passende voorzorgsmaatregelen
: – bijv. regelmatig uitgevoerde controles in het kader van routine-inspecties,
of nagaan of in de materiaalspecificaties wordt aangegeven dat het
materiaal bestand is tegen bepaalde chemicaliën.
Sensoren
Modelnummers vallend onder: MSM433A***, MSM448A*** (“*” geeft de verschillen/mogelijkheden in constructie,
functie en materiaal aan).
De volgende instructies gelden voor de MSM4** behorende bij certificaatnummer ITS00ATEX2003:
1. De apparatuur mag gebruikt worden bij ontvlambare gassen en dampen met toestelgroepen IIA, IIB & IIC en
temperatuurklassen T1, T2, T3, T4, T5 & T6.
2. Technische gegevens:
a. Materiaal: Zie onderdeel nummer identificatie kaart.
b. Codering: II 1 G
EEx ia IIC T6 (-40°C Ta +80°C)
T4 (-40°C Ta +120°C)
Ta = de hoogste waarde van de proces- en de omgevingstemperatuur.
c. Parameters: Ui= 4.6V, Ii= 162mA, Pi= 0.2W, Ci= 14nF, Li= 0.1mH
Besturingseenheid
Modelnummers vallend onder: MSM400, MSM400/S* (“*” geeft de verschillen/mogelijkheden in constructie,
functie en materiaal aan.)
De volgende instructies gelden voor de MSM4** behorende bij certificaatnummer ITS00ATEX2002:
1. De MSM400 controle unit kan aangesloten worden op een transmitter in een gevaarlijke omgeving. De MSM
controle unit mag zelf absoluut niet in een gevaarlijke omgeving geplaatst worden.
2. Bekabeling instructies
a. The MSM mag niet aangesloten worden op een voeding die de 250V r.m.s. of dc overschrijdt of apparaten
die een voedingsbron bevatten die de 250 V r.m.s of dc overschrijden.
b. De Intrinsiek Veilige output van de MSM controle units kunnen aangesloten worden op goedgekeurde
apparaten die gebruikt worden in een gevaarlijke omgeving waar categorie 1 apparaten noodzakelijk zijn.
Bij ontbrandbare gassen en dampen met klasse IIC, IIB en IIA. Er is geen extra I.S. barrier nodig.
c. De zekering mag alleen vervangen worden door de aangegeven types.
3. Technische gegevens:
a. Materiaal: Zie onderdeel nummer identificatie kaart.
Codering: II (1) G
[EEx ia] IIC (-40°C Ta +55°C)
b.
Kanaal 1 (Rx) Kanaal 2 (Tx)
Nummers aansluitpunten: 1, 2 3
Eindaansluitpunt: 5, 6 4
Parameters:
Uo= 1.2V, Io= 42.1mA, Po= 13mW,
Ci= 0.4nF, Li= 0.04mH
Uo= 4.6V, Io= 162mA, Po = 0.2W,
Ci= 0.4nF, Li= 0.04mH
c. Kabels: De kabel tussen de besturingseenheid en de sensoren moet een afzonderlijke kabel of een
meeraderige kabel zijn, van type A of B zoals omschreven in EN50039:1980; bovendien moet aan de
volgende voorwaarden worden voldaan:
• Het circuit van ieder kanaal moet afzonderlijk worden afgeschermd bij gebruik in meeraderige type A kabels.
• Bij een meeraderige type B kabel mag de piekspanning niet meer dan 60V bedragen
Groep Capaciteit
Zelfinductie of L/R verhoudingsgetal
IIC 99.9 ȝF 0.7 mH 98 ȝH/ȍ
IIB 490 ȝF 4.8 mH 973 ȝH/ȍ
IIA 490 ȝF 8.8 mH 1253 ȝH/ȍ